Ornaat
In katholieke context verwijst het woord ornaat naar het volledige liturgische gewaad dat een priester (of bisschop) draagt tijdens H.Mis.
Wat zit er in een ornaat?
Een volledig ornaat bestaat doorgaans uit:
-
Albe - een lange, witte ondertuniek
-
Cingel - een touwriem om de albe vast te binden
-
Stola - een lange smalle sjaalvormige band (symbool van het priesterlijk ambt)
-
Kazuivel - het bovenkleed, vaak rijk versierd, in de liturgische kleur van de dag
-
(Eventueel ook een manipel)
Bij bisschoppen kunnen daar nog elementen bijkomen zoals de mijter, borstkruis, herdersstaf en ring.
Gildes en het ornaat
In katholieke tradities, vooral in Nederland, België en delen van Duitsland, speelden kerkelijke of schuttersgildes een belangrijke rol bij processies, vieringen en feestdagen. Gildeleden, vaak leken, droegen daarbij ook een eigen ceremonieel ornaat of uniform dat hun functie of rang binnen het gilde weergaf.
-
Deze gilde-ornaten konden bestaan uit mantels, sjerpen, hoeden of vaandels, vaak in kleuren die hoorden bij hun patroonheilige.
-
Tijdens feestelijke missen of processies traden gildes soms op als erewacht rond het altaar of bij het dragen van het Allerheiligste.
-
In sommige gevallen schonken gildes ook ornaten aan parochies, vaak rijk geborduurd en met het wapen of symbool van het gilde.
Zo kreeg het liturgisch ornaat ook een sociaal-culturele betekenis, als teken van verbondenheid tussen kerk en gemeenschap.
Deze katholieke woordenlijst is nog in ontwikkeling.
Aan de beschrijvingen wordt nog geschaafd.
© Copyright 2025 Bisdom Haarlem-Amsterdam