Apostel
In de katholieke context is een apostel een door Jezus Christus persoonlijk gezonden leerling, die de opdracht kreeg om het Evangelie te verkondigen en de Kerk te stichten.
Kenmerken van een apostel
- De term apostel komt van het Griekse apostolos, wat "gezondene" betekent.
- Jezus koos twaalf apostelen, die een bijzondere rol hadden in de oprichting van de Kerk.
- Ze waren ooggetuigen van Jezus’ leven, dood en verrijzenis en kregen de Heilige Geest bij Pinksteren.
- Apostelen hadden onderwijs- en leiderschapstaken en stonden aan de basis van de apostolische opvolging in de katholieke Kerk.
Wie zijn de apostelen?
De oorspronkelijke twaalf apostelen waren:
- Petrus
- Jakobus de Meerdere
- Johannes
- Andreas
- Filippus
- Bartholomeüs (Nathanaël)
- Mattheüs (Levi)
- Thomas
- Jakobus de Mindere
- Thaddeüs (Judas, zoon van Jakobus)
- Simon de IJveraar
- Judas Iskariot (vervangen door Matthias na zijn verraad)
Ook Paulus wordt "apostel" genoemd, omdat hij na zijn bekering een directe roeping van Christus ontving.
Betekenis in de katholieke Kerk
- De paus en bisschoppen worden gezien als de opvolgers van de apostelen (apostolische successie).
- De katholieke geloofsbelijdenis spreekt van de Kerk als "één, heilig, katholiek en apostolisch", verwijzend naar haar oorsprong bij de apostelen.
- Het apostolaat betekent de missionaire opdracht van de Kerk om het geloof uit te dragen, in lijn met de taak van de apostelen.
Deze katholieke woordenlijst is nog in ontwikkeling.
Aan de beschrijvingen wordt nog geschaafd.
© Copyright 2025 Bisdom Haarlem-Amsterdam