Bisdom Haarlem-Amsterdam










Kardinaal Eijk bespreekt embryowet

gepubliceerd: maandag, 29 september 2025
foto: Katholiekleven.nl
Kardinaal Eijk bespreekt embryowet

Momen­teel ligt in de Tweede Kamer een ini­tia­tiefwetsvoorstel voor tot wijzi­ging van de Embryowet. Dit voorstel werd in 2023 inge­diend door de Kamerle­den Paternotte (D66) en Hermans (VVD). Het streven is om dit voorstel nog vóór de verkie­zingen van 29 ok­to­ber 2025 in stem­ming te brengen.

Kar­di­naal Eijk, referent voor medisch-ethische kwesties namens de Neder­landse Bis­schop­pen­con­fe­ren­tie, licht het voorstel toe en legt uit wat de bezwaren zijn vanuit Rooms-Katho­liek per­spec­tief.

NB. Eerder deze maand is een ini­tia­tiefnota over abortus als mensen­recht van D66-Kamerlid Wieke Paulusma afgewezen. Kar­di­naal Eijk heeft zich daar ook over uit­ge­spro­ken.

Wijzi­ging op embryowet van 2002

In 2002 werd in Neder­land de Embryowet van kracht. Deze wet bepaalde dat experi­menten met embryo’s mochten wor­den verricht, maar dan alleen met restembryo’s (overtollige embryo’s), dat wil zeggen embryo’s die na een kunst­ma­tige bevruch­tings­pro­ce­du­re (IVF) in het laboratorium zijn achter­ge­ble­ven en niet meer gebruikt wor­den voor het tot stand brengen van een zwan­ger­schap.

In het voorstel tot wijzi­ging van de wet pleiten D66 en VVD er voor om het alsnog toe te staan om ook embryo’s spe­ci­fiek voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek tot stand te brengen, dus los van een bevruch­tings­pro­ce­du­re als IVF. Er zou dan niet lan­ger alleen met restembryo’s wor­den gewerkt maar met speciaal voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek gekweekte embryo’s. Het voorstel stelt dat dit de bescherm­waar­dig­heid voor de te gebruiken embryo’s zou bevor­de­ren en dat de moge­lijk­he­den voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek zou­den toe­ne­men, met name waar het gaat om de eerste drie cruciale dagen van een embryo.

Wapen kardinaal Wim Eijk

Wijzi­ging van de embryowet

Mogen embryo’s voor alleen weten­schap­pe­lijk onder­zoek tot stand wor­den gebracht?

In 2002 werd de embryowet van kracht. Deze wet bepaalde dat experi­menten met embryo’s mochten wor­den verricht, maar dan alleen met restembryo’s (overtollige embryo’s), dat wil zeggen embryo’s die na een kunst­ma­tige bevruch­tings­pro­ce­du­re in het laboratorium zijn achter­ge­ble­ven en niet meer gebruikt zullen wor­den voor het tot stand brengen van een zwan­ger­schap (art. 24,a).(1)

De embryowet bevatte overigens artikelen (art. 9, lid 1, 11 en 24,b) die het speciaal voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek tot stand brengen van embryo’s toeston­den, maar die zou­den pas op een later tijdstip in wer­king tre­den. Toen werd gedacht dat dat binnen een periode van ten hoogste vijf jaar het geval zou zijn. De toen­ma­lige rege­ring, het kabinet Kok II, wilde het alleen voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek tot stand brengen van embryo’s nog niet toestaan omdat daar in Neder­land te weinig draag­vlak voor was en dat ook in andere lan­den, behalve in het Verenigd Ko­nink­rijk, niet was toe­ge­staan. Embryo’s mochten daarom slechts tot stand wor­den gebracht ten behoeve van een zwan­ger­schap en niet speciaal ten behoeve van weten­schap­pe­lijk onder­zoek.

Pas in 2023, een-en-twin­tig jaar later, dien­den de Kamerle­den Paternotte (D66) en Hermans (VVD) een ini­tia­tiefwetsvoorstel in tot wijzi­ging van de Embryowet, die inhoudt dat het alsnog toe­ge­staan wordt om embryo’s alleen voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek tot stand te brengen.(2) Dit voorstel, in aan­ge­paste vorm ingebracht door de Kamerle­den Paternotte en Bevers (VVD), ligt op dit moment ter bespre­king voor in de Tweede Kamer. Het streven is dat nog vóór de verkie­zingen van 29 ok­to­ber a.s. in stem­ming te brengen.

1. Wat behelst het voorstel tot wijzi­ging van de Embryowet?

Het doel van het opheffen van het verbod op het doen ontstaan van embryo’s alleen voor onder­zoeksdoel­ein­den is om meer ruimte te creëren voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek en voort­plan­tings­tech­no­lo­gie te verbe­te­ren. De indieners van het ini­tia­tiefvoorstel menen dat daardoor een betere balans ont­staat tussen de bescherm­waar­dig­heid van het embryo en het belang van de weten­schap.(3) Mis­schien zou­den we op het eerste gezicht denken dat het opheffen van het verbod op het opzette­lijk tot stand brengen van embryo’s voor alleen weten­schap­pe­lijk onder­zoek de bescher­ming van embryo’s niet ten goede komt. De indieners komen echter tot hun con­clu­sie dat genoemde balans er beter door wordt op basis van de volgende afwe­gingen:

1.1. Het belang voor de weten­schap

Het probleem van restembryo’s is dat ze drie tot vijf dagen oud zijn. Daardoor kan met deze embryo’s niet de ont­wik­ke­ling van de bevruchte eicel en het embryo in de vroegste fase, de eerste drie dagen wor­den onder­zocht. Hier­voor zijn speciaal voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek aan­ge­maakte embryo’s nodig. In de eerste drie dagen van de ont­wik­ke­ling van het embryo vin­den unieke bio­lo­gische processen plaats, die zich in de ver­dere ont­wik­ke­ling van het embryo niet meer voordoen.(4) Restembryo’s zijn vier dagen oud en zijn daarom niet geschikt voor onder­zoek naar de vroegste ont­wik­ke­lingsfase. Ook zijn ze vaak van min­dere kwali­teit, omdat bij een IVF- pro­ce­dure de beste embryo’s in de baar­moe­der wor­den ingebracht om een zwan­ger­schap tot stand te brengen. Bovendien zijn restembryo’s in ingevroren toestand bewaard. Zowel bij het invriezen als het ontdooien kan het embryo bescha­digd wor­den.

Op dit moment is Neder­land af­han­ke­lijk van nieuwe voort­plan­tings­tech­nieken die in andere lan­den zijn ont­wik­keld. Doordat de toepas­sing van voort­plan­tings­tech­nieken in veel lan­den een com­mer­ciële aan­gele­gen­heid is, wor­den nieuwe voort­plan­tings­tech­nieken daar vaak om finan­cieel gewin zon­der een gedegen evaluatie in de kli­nische praktijk geïn­tro­du­ceerd, soms met scha­de­lijk gevolgen. Neder­land kent een niet-com­mer­ciële voort­plan­tingsgeneeskunde, die onder­deel is van de ge­zond­heids­zorg die voor ieder­een toe­gan­ke­lijk is. In Neder­land wor­den nieuwe voort­plan­tings­tech­nieken pas na gron­dig onder­zoek naar de vei­lig­heid in de kli­nische praktijk toegepast. Daarom wordt Neder­land een geschikt land gevon­den om die te ont­wik­ke­len. Maar dat kan alleen als het hui­dige verbod op het tot stand brengen van embryo’s speciaal voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek wordt opge­he­ven, omdat alleen met die embryo’s de vroege ont­wik­ke­lingsfase kan wor­den onder­zocht. De indieners van het wetsvoorstel wijzen op het volgende weten­schap­pe­lijk onder­zoek dat door het tot stand brengen van embryo’s speciaal voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek moge­lijk zal wor­den:

  1. Daardoor wordt het, zoals boven is gezegd, moge­lijk om de ont­wik­ke­ling van het embryo in de eerste drie dagen te bestu­de­ren. Langs die weg kan kennis wor­den opgedaan met betrek­king tot de oor­zaak van erfe­lijke en aan­ge­bo­ren aandoe­ningen, kunnen wellicht nieuwe be­han­de­lingen wor­den ontdekt voor ziekten, waar nu geen therapie voor be­schik­baar is, en voort­plan­tings­tech­nieken wor­den verbeterd. Restembryo’s zijn vier dagen oud en zijn daarom niet geschikt voor onder­zoek naar de vroegste ont­wik­ke­lingsfase. Bovendien zijn ze vaak van min­dere kwali­teit, omdat bij een IVF-pro­ce­dure de beste embryo’s in de baar­moe­der wor­den ingebracht om een zwan­ger­schap tot stand te brengen. Bovendien zijn restembryo’s in ingevroren toestand bewaard. Zowel bij het invriezen als het ontdooien kan het embryo bescha­digd wor­den.
  2. Onder­zoek met speciaal daarvoor tot stand gebrachte embryo’s maken onder­zoek moge­lijk naar de vei­lig­heid van bestaande en nieuwe voort­plan­tings­tech­nieken. Dit onder­zoek is be­lang­rijk omdat er steeds meer kennis is over subtiele verschillen tussen na­tuur­lijk verwekte kin­de­ren en kin­de­ren die door IVF zijn verwekt. Ver­schil­lende technieken lei­den ook tot verschillen in het aantal vroeg­ge­boor­ten en in het geboortegewicht. Ook bestaat er dis­cus­sie over een moge­lijk relatie tussen voort­plan­tings­tech­nieken en het optre­den van stof­wis­se­lings­stoor­nissen in het latere leven.

Er zijn ook enkele nieuwe technieken die nu of bin­nen­kort in de kli­nische praktijk wor­den geïn­tro­du­ceerd, waarvoor onder­zoek met speciaal voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek tot stand gebrachte embryo’s nodig is:

  • Mitochondriale ver­van­gings­the­ra­pie (MRT): deze betreft de ver­van­ging van kleine struc­tu­ren in de cel buiten de celkern, die voor de energieproductie in de cel zorgen, maar door een gene­tische aandoe­ning niet goed func­tio­ne­ren;
  • Voort­plan­ting door middel van de kweek van zaad- of eicellen uit ingevroren testis- of ovariumweefsel, dat bij jonge mensen is afgeno­men wegens een onco­lo­gische be­han­de­ling die zij hebben onder­gaan;
  • Autologe trans­plan­ta­tie van door biopt uit de testis verkregen weefsel bij mannen die een onco­lo­gische be­han­de­ling hebben onder­gaan.

1.2. Een betere rechtsbescher­ming van het embryo parallel aan de ruimere moge­lijk­he­den voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek

De indieners van het wetsvoorstel tot wijzi­ging van de Embryowet con­sta­te­ren dat de rechtsbescher­ming van embryo’s wordt ver­sterkt door een andere de­fi­ni­tie van het begrip embryo. Bij de drie tus­sen­tijdse evaluaties van de Embryowet (2006, 2012 en 2020) is de vraag aan de orde gesteld of die de­fi­ni­tie wel ruim genoeg was. Volgens de enge de­fi­ni­tie, die de over­heid han­teert, is een embryo een “cel of samen­han­gend geheel van cellen met het vermogen uit te groeien tot een mens.”(5) De moei­lijk­heid is dat niet-levensvat­ba­re embryo’s buiten deze de­fi­ni­tie vallen, terwijl ze moge­lijk wel bescherm­waar­dig zijn:

  • Dit is het geval met door IVF verwekte embryo’s die niet in de baar­moe­der wor­den geplaatst, omdat ze niet geschikt wor­den geacht voor een zwan­ger­schap;
  • Dat geldt even­eens voor embryoach­tige enti­teiten zoals de cybride.(6) Een cybride komt tot stand doordat de kern van een men­se­lijke cel wordt ingebracht in een dier­lijke eicel, waar­van de eigen kern verwij­derd is. Dit levert een levende structuur op met 99,9% men­se­lijk DNA (in de celkern) en 0,1% dier­lijk DNA (in struc­tu­ren buiten de celkern, die voor de energieproductie in de cel zorgen). Cybrides hebben bijna geen kans om tot een levensvat­baar organisme uit te groeien. In het verle­den zijn cybrides gebruik als alterna­tief voor embryo-experi­menten. De hoop hieruit patiënteigen stamcellen voor trans­plan­ta­tiedoel­ein­den te winnen is echter ijdel geleken;
  • Tevens is moei­lijk om op basis van de tot nu toe gehan­teerde de­fi­ni­tie van embryo’s aan te geven of kunst­ma­tige ‘embryo’s’ (embryoach­tige struc­tu­ren, Embryo Like Struc­tu­res afgekort als ELS) al dan niet als embryo moeten wor­den ge­kwa­li­fi­ceerd. Deze wor­den tot stand gebracht door samensmel­ting van embryonale stamcellen, die uit een embryo wor­den verwij­derd dat 5 tot 6 dagen oud is. Dit embryo moet daarvoor wor­den vernie­tigd. Deze stamcellen zijn pluripo­tent, dat wil zeggen dat ze zich tot allerlei soorten weefsels kunnen ont­wik­ke­len. Embryo Like Struc­tu­res kan men ook doen ontstaan door de samensmel­ting van geïndu­ceerde pluripo­tente stamcellen, die kunnen wor­den geprodu­ceerd uit volwassen stamcellen, bij­voor­beeld uit de huid. Daarvoor moeten in deze cellen genen voor pluripo­ten­tie wor­den aan­ge­zet en die voor differentie wor­den uit­ge­zet. Embryo Like Struc­tu­res wor­den vaak gebruikt als alterna­tief voor experi­menten met gewone embryo’s, omdat er min­der ethische bezwaren aan zou­den kleven. Zij zijn echter geen alterna­tief om de ont­wik­ke­ling van het embryo in de eerste drie dagen na de conceptie te onder­zoeken. Embryo Like Struc­tu­res maken een ont­wik­ke­ling door die tot op zekere hoogte lijkt op de ont­wik­ke­ling van het embryo rond 14 dagen na de conceptie. Verder kunnen ze zich echter niet ont­wik­ke­len.

Het nadeel van de bo­ven­ge­noem­de enge de­fi­ni­tie van het embryo betekent dat experi­menten met niet-levensvat­ba­re restembryo’s en het opzette­lijk doen ontstaan van niet levensvat­ba­re embryo’s voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek niet onder de Embryowet vallen. Daardoor wordt volgens de indieners van het wetsvoorstel moge­lijk tekort­ge­daan aan de bescher­ming van embryo’s en ont­staat rechtsonzeker­heid.

Tijdens de derde evaluatie van de Embryowet in 2020 is door onder­zoe­kers een bre­dere de­fi­ni­tie van het embryo aan­ge­dragen die het probleem van het geschetste tekort aan rechtsbescher­ming van niet-levensvat­ba­re embryo’s oplost. Volgens deze de­fi­ni­tie is het embryo:

  1. re­sul­taat van bevruch­ting van een men­se­lijke eicel door een men­se­lijke zaadcel, in alle stadia van de daardoor in gang gezette ont­wik­ke­ling tot aan de geboorte, dan wel
  2. iedere langs andere weg tot stand geko­men afzon­der­lijke bio­lo­gische enti­teit met een men­se­lijk genoom die de sub a) bedoelde ont­wik­ke­ling, al dan niet vanaf het ééncellig stadium, repli­ceert, dan wel
  3. een embryo als bedoeld sub b) dat zowel men­se­lijk als dier­lijk DNA bevat, maar waarin het dier­lijk aan­deel niet overheerst (dit betreft cybrides, E).(7)

Deze nieuwe omschrij­vingen van het embryo gaan niet meer uit van “het vermogen tot uitgroeien van een mens,” maar van de ontstaansge­schie­de­nis van het embryo. Het is het voor­ne­men van de hui­dige Minister van Volksge­zond­heid, Welzijn en Sport om het embryo in deze zin te definiëren.(8) Omdat daardoor ook niet- levensvat­ba­re embryo’s onder de wet gaan vallen wor­den zij beter beschermd (al neemt dit uiter­aard niet weg dat embryo’s toch in weten­schap­pe­lijk onder­zoek wor­den verbruikt). Dit zien de indieners van het wetsvoorstel als een ver­be­te­ring. Zij gaan ervan uit dat de ruimere de­fi­ni­tie door de over­heid zal wor­den gehan­teerd.

1.3. De balans tussen de bescherm­waar­dig­heid van het embryo en het belang van weten­schap­pe­lijk onder­zoek

De ver­be­te­ring van de bescher­ming van het embryo door de bre­dere de­fi­ni­tie van het begrip embryo gepaard met de ruimere moge­lijk­he­den voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek door het opheffen van het verbod op het speciaal daarvoor tot stand brengen van embryo draagt volgens de indieners van het wetsvoorstel bij aan het ontstaan van een balans tussen ener­zijds de bescherm­waar­dig­heid van het embryo en ander­zijds de grote weten­schap­pe­lijke belangen.(9)

Zij zien het vroege embryo welis­waar als bescherm­waar­dig, maar niet als absoluut bescherm­waar­dig. Volgens hen neemt de bescherm­waar­dig­heid van het embryo toe, naarmate het zich ontwikkelt. In ieder geval komen zij tot de slotsom dat de belangen van weten­schap­pe­lijk onder­zoek zwaar­der wegen dan de bescherm­waar­dig­heid van het embryo in een zeer vroeg ont­wik­ke­lings­stadium.

2. Ethische analyse van het voorstel tot wijzi­ging van de Embryowet

Wat valt over het voorstel tot wijzi­ging van de Embryowet te zeggen vanuit Rooms- Katho­liek per­spec­tief?

2.1. De nood­za­ke­lijke koppeling met IVF

Een eerste fun­da­men­teel bezwaar zowel tegen experi­menten met restembryo’s als die met speciaal voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek tot stand gebrachte embryo’s is dat die nood­za­ke­lijker­wijs door middel van IVF wor­den verwekt. IVF impli­ceert een moedwillige schei­ding tussen de twee bete­ke­nissen van de huwe­lijks­daad, de een­heid van de echt­ge­no­ten en de voort­plan­ting. Het huwe­lijk is een weder­zijdse totale zelfgave van man en vrouw. Een totale gave van de men­se­lijk persoon omvat zijn gees­te­lij­ke, af­fec­tieve en licha­me­lijke dimensie. De authen­tieke uitdruk­king van de totale zelfgave op licha­me­lijk gebied is de huwe­lijks­daad. Het kind is alleen de vrucht van de ouder­liefde, als het via de huwe­lijks­daad is verwekt. In plaats daar­van is het kind bij IVF het product van een techniek, die door der­den in het laboratorium is toepast. IVF is daarom een intrinsiek kwade han­de­ling (Donum Vitae II, 4).

2.2. De bescherm­waar­dig­heid van het embryo en weten­schap­pe­lijke belangen zijn geen met elkaar verge­lijk­ba­re factoren

Het embryo heeft vanaf de conceptie de fun­da­men­tele rechten, die alle men­se­lijke personen hebben, waar­on­der het recht op leven. Het embryo is daarom vanaf de conceptie bescherm­waar­dig evenals alle andere men­se­lijke personen. Uiter­aard kan niet bewezen wor­den dat het embryo een men­se­lijke persoon is. Echter, ook al zou het geen actuele men­se­lijke persoon zijn, dan toch in ieder geval een po­ten­tiële men­se­lijke persoon. Als wij het de gelegen­heid geven zich ver­der te ont­wik­ke­len, dan komt uit het embryo een men­se­lijke persoon voort. Vanaf de conceptie hebben wij de rechten van die toe­koms­tige men­se­lijke persoon te res­pec­teren.

“Het men­se­lijk wezen moet geëerbie­digd wor­den en behandeld als een persoon vanaf het ogen­blik van de conceptie; en daarom moeten vanaf dat­zelfde moment zijn rechten als persoon wor­den erkend, waar­on­der in de eerste plaats het on­aan­tast­bare recht op leven van ieder on­schul­dig men­se­lijk wezen” (Evangelium vitae, nr. 60; Donum vitae I,1).

De indieners van het wetsvoorstel tot wijzi­ging van de Embryowet, wegen de bescherm­waar­dig­heid van het embryo af tegen het belang van weten­schap­pe­lijk onder­zoek en de voor­de­len die dat naar ver­wach­ting zal brengen, onder meer nieuwe medische be­han­de­lingen en nieuwe voort­plan­tings­tech­nieken. Voor de vergelij­king van factoren die van dezelfde orde zijn is een gemeen­schap­pe­lijke noemer nodig. Echter, die ontbreekt. Weten­schap­pe­lijk onder­zoek en de voor­de­len die het oplevert zijn een puur middel tot een doel. De gene­zing van ziektes waar nu geen be­han­de­ling voor bestaat of het voort­bren­gen van nieuw men­se­lijk leven (overigens via kunst­ma­tige bevruch­ting, die zoals boven is uiteen­ge­zet, op essentiële morele bezwaren stuit). Een men­se­lijk persoon is echter een doel in zich en geen puur middel tot een doel. Op basis van zijn vrij­heid en zijn speciale bestem­ming is een mens een doel in zich. Bovendien is hij geschapen naar Gods beeld en gelijkenis (Gen. 1,25-27). God is een doel in zich en dat geldt ook voor mensen die naar zijn beeld en gelijkenis geschapen zijn. Het Tweede Vati­caans Concilie noemt de mens “het enige schepsel ... dat om zich­zelf door God gewild is” (Gaudium et spes, nr. 24). Dit geldt ook voor het embryo, dat dezelfde rechten heeft als een men­se­lijke persoon, zelfs al zou hij nog een po­ten­tiële persoon zijn. Het is heel waar­schijn­lijk dat experi­menten met embryo’s voor de ge­zond­heids­zorg waarde­volle kennis kan opleveren. Deze kennis heeft een instru­men­tele waarde, Om zich die kennis te verwerven mag men geen mensen, en dus ook geen embryo’s, gebruiken, want die zijn een doel in zich en niet slechts een instru­men­tele waarde. Een essentiële waarde en een instru­men­tele waarde kan men niet tegen elkaar afwegen. Daarom kan niet wor­den ge­spro­ken van een balans tussen de bescherm­waar­dig­heid van embryo’s en de weten­schap­pe­lijke voor­de­len die de vrucht zijn van experi­menteel onder­zoek met embryo’s waarin zij wor­den vernie­tigd. Ook al levert het onder­zoek nieuwe be­han­de­lings­moge­lijk­heden op voor ziekten waar nu geen therapie voor bestaat, de ene mens (of po­ten­tiële men­se­lijke persoon die dezelfde rechten heeft) kan niet wor­den opgeofferd voor de be­han­de­ling van ziekten van een andere mens.

Experi­menten bij mensen - en daarom in principe ook bij embryo’s - zijn op zich niet uit­ge­slo­ten. In therapeu­tische experi­menten, dat wil zeggen bij de toepas­sing van experi­men­tele be­han­de­lingen waar­van de betrokken personen therapeu­tisch voor­deel kunnen hebben, wor­den zij als doel in zich ge­res­pec­teerd. Deze experi­menten kunnen acceptabel zijn, mits de risico’s in ver­hou­ding staan tot de ernst van de ziekte, waarvoor de be­han­de­ling bedoeld is. Bij embryo’s is dat echter niet denk­beel­dig, omdat men die voor de toepas­sing van een therapie in han­den zou moeten hebben en dat kan alleen wanneer ze verwekt zijn door IVF. Niet- therapeu­tische experi­menten, gericht op het verwerven van weten­schap­pe­lijk kennis, en indirect-therapeu­tische experi­menten die tot doel hebben therapieën te ont­wik­ke­len voor anderen, maar die voor de betrok­ke­nen geen therapeu­tisch voor­deel opleveren, mogen alleen wor­den verricht, als de betrok­ke­nen minimale risico’s lopen. Deze experi­menten zijn bij embryo’s onaanvaard­baar, omdat ze daarbij vernie­tigd wor­den.

2.3. De morele status van embryoach­tige struc­tu­ren van cybrides

Een bij­zon­dere kwestie betreft de vraag naar de morele status van embryoach­tige struc­tu­ren (Embryo Like Struc­tu­res) en cybrides.

Dat embryoach­tige struc­tu­ren niet-levensvat­baar zijn wil op zich nog niet zeggen dat ze geen men­se­lijke embryo’s zijn. Cellen die tot het 8-cellig stadium uit het embryo wor­den verwij­derd zijn totipo­tent, dat wil zeggen dat een cel, los­ge­maakt van het embryo, zich ver­der zelf­stan­dig kan ont­wik­ke­len en een normale groei kan doormaken. Deze cellen moeten als een embryo wor­den beschouwd en ge­res­pec­teerd. Embryonale stamcellen, die in een later stadium uit het embryo wor­den verwij­derd, en ook geïndu­ceerde pluripo­tente stamcellen kunnen welis­waar tot allerlei ver­schil­lende weefsels uitgroeien, maar zijn niet totipo­tent. Daarom kunnen ze niet als embryo’s wor­den beschouwd, ook al hebben ze de moge­lijk­heid om na samensmel­ting met elkaar korte tijd een ont­wik­ke­ling te kunnen doormaken die iets weer­spie­gelt van de ont­wik­ke­ling van een men­se­lijk embryo.

Moei­lijker is om uit te maken wat de morele status van een cybride is. Als de kern uit een men­se­lijke cel wordt gehaald en ver­vol­gens wordt ingebracht in een dier­lijke, eicel waaruit de eigen kern is verwij­derd, wat ont­staat er dan? Levensvat­baar is de cybride niet (althans niet bij de hui­dige stand van de weten­schap), maar dat betekent nog niet dat het geen men­se­lijk embryo is, zoals boven al is gezegd. We hebben hier te maken met een celkern met volle­dig men­se­lijk DNA in een ontkernde dier­lijke eicel, met een kleine hoeveel­heid dier­lijk DNA (name­lijk in de mitochondriën, de struc­tu­ren die in de cel voor de energieproductie zorgen). Het is moei­lijk om te zeggen of dit wel of geen men­se­lijke embryo is. Gelet hierop is het zaak het zekere voor het onzekere te nemen en de cybride als een men­se­lijk embryo te be­schou­wen en te res­pec­teren. Het is dui­de­lijk dat het tot stand brengen van een levend wezen met men­se­lijk en dier­lijk ma­te­ri­aal op essentiële ethische bezwaren stuit (vgl. wat Dignitas personae, nr. 33, zegt over hybride klonen). Gelukkig spelen cybri­den geen rol meer in experi­menteel onder­zoek.

Con­clu­sie

Experi­menten met restembryo’s stuiten op erns­tige morele bezwaren. Zoals boven is gezegd, zijn zij verwekt door middel van een moreel onaanvaard­ba­re techniek. En hun morele status wordt geschon­den, doordat ze in experi­menten wor­den verbruikt. Het wetsvoorstel tot wijzi­ging van de Embryowet beoogt dan ook het tot stand brengen van embryo’s met uit­slui­tend het doel om die in experi­menten te verbruiken. Dit betekent dat men­se­lijke embryo’s moedwillig tot stand wor­den gebracht om ze te vernie­tigen in experi­menteel onder­zoek. Dit betekent een nog ernsti­gere schen­ding van de bescherm­waar­dig­heid van embryo’s, die rechten hebben zoals elke men­se­lijke persoon.

Utrecht, 24 sep­tem­ber 2025

+ Willem Jacobus kar­di­naal Eijk

Aarts­bis­schop van Utrecht en referent voor medisch-ethische kwesties namens de Neder­landse bis­schop­pen­con­fe­ren­tie

________________

Noten

  1. “Wet van 20 juni 2002, hou­dende regels inzake han­de­lin­gen met geslachtscellen en embryo's (Embryowet),” Staats­blad van het Ko­nink­rijk der Neder­lan­den (2002) 338; de Embryowet is enkele malen aan­ge­past; de op dit moment gel­dende versie is van 1 juli 2021: “Embryowet,” zie: wetten.over­heid.nl
  2. “Voorstel van wet van de leden Paternotte en Hermans tot wijzi­ging van de Embryowet in ver­band met de afschaf­fing van het tij­de­lijk verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor weten­schap­pe­lijk onder­zoek,” Tweede Kamer der Staten-Generaal, 36416, nr. 2.
  3. “Memorie van toelich­ting zoals ge­wij­zigd naar aan­lei­ding van het advies van de afdeling advise­ring van de Raad van State,” Tweede Kamer der Staten-Generaal, 36416, nr. 7, I.1., pp. 2-3.
  4. Ibid., I.1., p. 2
  5. Ibid., I.2.2.1., p. 4.
  6. Ge­zond­heidsraad, De regule­ring van cybri­den en chimaeren, Den Haag: Ge­zond­heidsraad, 2019; publi­ca­tienr. 2019/14.
  7. Derde evaluatie Embryowet, Den Haag: ZonMw, 2021, 10, 196; “Memorie van toelich­ting ...,” I.2.2.1., p.5.
  8. Ibid.
  9. Ibid., I.4.2., pp. 11-13.



Bisdom Haarlem - Amsterdam • Postbus 1053 • 2001 BB  Haarlem • (023) 511 26 00 • info@bisdomhaarlem-amsterdam.nlDisclaimerDeze website is gerealiseerd door iMoose