Geschiedenis van de pauskeuze
Het pauskeuzedecreet van 1059 gaf oorspronkelijk het keuzerecht alleen aan de kardinaal-Bisschoppen die de Paus bij pontificale plechtigheden vervingen; zij moesten de kardinaal-priesters erbij halen, terwijl de overige leden van de clerus en het volk instemming betuigden (acclamatie). Binnen korte tijd verwierven de kardinaal-priesters en -diakens echter dezelfde rechten.
Sinds 1150 vormen deze "cardinales" een college met een deken (de kardinaal-Bisschop van Ostia) aan het hoofd. In de twaalfde eeuw is het aanzien van de kardinalen zeer gestegen, zeker wanneer hun naast de taak raad te geven aan de Paus, nog het uitsluitend recht op de pauskeuze wordt toevertrouwd (1179). In de 12e eeuw werden ook niet-Romeinen aan het college toegevoegd. In de dertiende en veertiende eeuw volgt de bloeitijd van het kardinalencollege.
Aan de kardinalen komt dus het recht toe de nieuwe Paus te kiezen, welk recht zij exclusief bezitten sinds 1179 (IIIe Lateraans concilie, Constitutie Licet de evitanda, vgl. c. 349). Dit recht is een overblijfsel van de oorspronkelijke procedure, volgens welke het presbyterium en de diakens de Paus kozen onder instemming van het volk dat getuigenis aflegde van de waardigheid van de kandidaat en om diens wijding vroeg.
De nabuur-Bisschoppen van de suburbicaire bisdommen waren er ook bij betrokken en wijdden de nieuwe Bisschop van Rome. Dat betekende na het vrij-worden van de Kerk onder keizer Constantijn (Edict van Milaan, 313) dat de Romeinse keizers er zich mee gingen bemoeien en de keuze voor het overige in de handen van de Romeinse aristocratie en de hogere clerus kwam te liggen. Met name de genoemde diakens kregen grote invloed en vele Pausen zijn uit hun rangen voortgekomen.
Eén keer heeft een Paus zelf zijn opvolger aangewezen: Paus Felix IV gaf in 530 als teken van opvolging zijn pallium aan aartsdiaken Bonifatius. Vooral sinds de vijfde eeuw wordt de bemoeienis van de wereldlijke macht met de pauskeuze sterker, aanvankelijk zijn het vooral de keizers, koningen of de exarch van Ravenna die de keuze moeten bevestigen, in de negende en tiende eeuw spelen rivaliteit en machtsstreven van bepaalde Romeinse families een rol.
Paus Nicolaas II (1059) bepaalde bij decreet In nomine Domini dat alleen kardinalen van de drie rangen het recht hadden de Paus te kiezen, maar dat aan koningen en keizers bij wijze van gunst enige invloed kon worden toegestaan. De rechten van het volk (de Romeinse adel) werden tot een acclamatierecht beperkt.
De Paus beperkte het eigenlijke recht in het originele decreet zelfs tot de kardinaal-Bisschoppen, maar dit heeft niet echt ingang gevonden. Aanvankelijk met enige moeite en verzet, die in de aanwijzing van enkele tegenpausen tot uiting kwamen, wist men de bepalingen van het decreet van Paus Nicolaas toch door te zetten en ze werden opgenomen in verschillende rechtscollecties waaronder het Decreet van Gratianus.
Een probleem bij de pauskeuze bleef nog de toegankelijkheid van de kardinalen-vergadering: de keuze van Paus Urbanus II (1088) geschiedde bijvoorbeeld in tegenwoordigheid van de Duitse keizer en Mathilde van Canossa. De plaats van de pauskeuze wisselde.
Alexander III regelde de pauskeuze daarna definitief in een door het derde Lateraans concilie in 1179 goedgekeurde constitutie, door het keuzerecht aan alle kardinalen toe te wijzen die met tweederde meerderheid de nieuwe opvolger van Petrus konden aanwijzen, zonder dat aan anderen, zoals keizers, adel en priesters van Rome, rechten toekwamen. Voorgoed uitgesloten werd dat een minderheid van de kardinalen rechten zou kunnen doen gelden.
Om de kardinalen ertoe te bewegen de keuze niet te lang uit te stellen en te vermijden dat zij onder druk zouden worden gezet, werden zij verschillende keren opgesloten; zo werd het paleis in Viterbo waar zij samenkwamen in 1268 dichtgemetseld en kregen zij voedsel aangereikt door een opening in het dak. Toch duurde dit conclaaf nog twee jaar en negen maanden! De daar gekozen Gregorius X besloot daarna in 1274, met instemming van het tweede concilie van Lyon, tot de inrichting van het conclaaf, zoals wij dat kennen: van de wereld afgesloten cum clave om ongewenste invloeden te weren. Dit conclaaf moest binnen tien dagen worden gehouden in de plaats waar de vorige Paus gestorven was; de maaltijden moesten geleidelijk verminderd en versoberd worden totdat de kardinalen op water en brood leefden! Het concilie van Konstanz, dat een einde maakte aan het westers schisma, bracht een afwijking van de normen rond het conclaaf: naast de kardinalen traden vertegenwoordigers van de naties op als pauskiezers. Latere veranderingen in de bepalingen ten aanzien van het conclaaf betroffen vooral de wijze van stemmen.
In 1904 heeft Paus Pius X een laatste stap gedaan om invloeden van buiten tegen te gaan door de kardinalen op straffe van excommunicatie te verbieden een wens of veto ten aanzien van een kandidaat voor de Stoel van Petrus aan te nemen, waarschijnlijk naar aanleiding van de gebeurtenissen in het conclaaf waarin hijzelf was gekozen. In dit conclaaf bracht kardinaal Puzyna van Krakau het veto in dat het Habsburgse huis gerechtigd was uit te spreken, tegen de meest waarschijnlijke kandidaat, kardinaal Rampolla, de staatssecretaris van Paus Leo XIII.
Door Paus Pius XII (1945) en Paulus VI (1975) werden daarna nieuwe normen omtrent de pauskeuze uitgevaardigd. In 1996 verscheen de geciteerde Apostolische Constitutie Universi Dominici Gregis. Paus Benedictus XVI heeft in 2007 nog een verandering aangebracht in de keuzeprocedure, waardoor de nieuwe paus altijd met tweederde meerderheid van de stemmen moet worden gekozen.
Gerelateerde nieuwsberichten | ||
zaterdag, 16 februari 2013 | Welke pausen hebben afstand gedaan? | |
zaterdag, 16 februari 2013 | Bestuur van de Kerk als de zetel van de paus vacant is | |
zaterdag, 16 februari 2013 | Waar komt het woord ‘kardinaal’ eigenlijk vandaan? | |
zaterdag, 16 februari 2013 | Taken van het kardinalencollege | |
zaterdag, 16 februari 2013 | De pauskeuze nu | |
zaterdag, 16 februari 2013 | Wanneer en hoe wordt de gekozene paus? |