Hoe omgaan met onze kerkgebouwen?

27 augustus 2007

De afgelopen tijd is het beleid van de katholieke en protestantse kerken in Nederland ten aanzien van de vermindering van hun bestand aan kerkgebouwen regelmatig in het nieuws geweest. Op dit moment speelt de discussie m.n. ook in Amsterdam.
Als bisschop spreek ik het liefst over geestelijke zaken, maar ik deel ook in de emoties die het verdwijnen van kerken oproept en ik denk dat het nu goed is om iets te zeggen over de praktische factoren die het beleid bepalen, en waar de kerk en dus ook de bisschop mee worstelen. Ik hoop dat het de zinvolle publieke discussie over dit belangrijke thema kan ondersteunen.

De eerste factor die speelt is de terugloop van het aantal regelmatige kerkgangers

Er is een groeiende belangstelling is voor spiritualiteit. We verheugen ons over het jaarlijks toenemende aantal jonge volwassenen dat tot de kerk toetreedt en zich laat dopen, maar we moeten eerlijk zijn: het weegt nog lang niet op tegen de effecten van de vergrijzing.
Volgens alle prognoses zal daardoor het aantal kerkbetrokken gelovigen in de komende jaren in Nederland voorlopig nog blijven dalen. De verhouding van het aantal kerkgangers tot het aantal kerkgebouwen raakt steeds verder uit balans. Misschien gaat de heilige Geest in de toekomst andere wegen, maar in het concrete beleid staan we nu voor deze realiteit.

Een tweede factor is de sociale verandering in wijken en steden

Kerkgebouwen staan al generaties lang op een bepaalde plaats, maar de wereld om hen heen is veranderd. In wijken waar voorheen b.v. veel christenen woonden, wonen nu overwegend buitenkerkelijken of andersgelovigen. Alleen al door migratie en verandering in de samenstelling van de bevolking is in Amsterdam het aantal katholieke inwoners in de afgelopen 50 jaar gedaald van 180.000 naar 70.000. Het gevolg is dat bepaalde kerken daardoor overcompleet zijn geworden, te dicht bij elkaar staan of op de verkeerde plaats. Elders worden stadsdelen geherstructureerd of ontstaan zelfs nieuwe steden, waar we soms nieuwe kerken moeten bouwen. Het beleid t.a.v. kerkgebouwen kan dan ook niet zonder flexibiliteit. Mijn zorg daarbij is primair dat we pastoraal en missionair aanwezig kunnen zijn bij de mensen.

In heel Europa doet zich dit verschijnsel voor

We constateren evenwel in vergelijking met andere Europese landen een fundamenteel verschil in de interpretatie van de ‘scheiding van Kerk en Staat’ en de rol van de overheid.
In België en de zuidelijke landen neemt de overheid een veel grotere verantwoordelijkheid. Het onderhoud en de restauratie van alle kerken wordt volledig door de overheid gefinancierd. De kerkgemeenschap draagt alleen de kosten voor het interieur. Zo komt het dat je in die landen in steden en dorpen vaak kerken aantreft, die open zijn voor gelovigen en toeristen om even binnen te lopen, te bidden of een kaarsje op te steken. Incidenteel worden er vieringen gehouden. Soms gaat het ten dele gepaard met een passende nevenbestemming.

In Duitstalige landen ondersteunt de overheid de kerk via het systeem van de ‘Kirchesteuer’, die de belastingdienst int bij mensen die als kerklid staan ingeschreven. Niettemin zijn ook daar financiële problemen ontstaan. In sommige bisdommen wordt het aantal kerkgebouwen drastisch in één keer tot de helft of minder teruggebracht, en de overige meestal afgebroken.
In Nederland gaan we hier terughoudender mee om, maar ook wij ontkomen er niet aan om het aantal kerkgebouwen te verminderen. Alleen bij ons neemt de overheid traditioneel een zeer beperkte verantwoordelijkheid, en daarmee zijn we bij ons centrale probleem.

De financiering van onderhoud en restauratie is een last die de kerk niet meer kan dragen

Nederland telt vele duizenden kerkgebouwen, waaronder alleen al 2000 katholieke kerken. Van deze laatste hebben 55% nu al de status van monument en dit neemt jaarlijks toe. In de komende jaren zullen vele honderden miljoenen Euro’s nodig zijn om al deze monumenten in goede staat te houden. Het grootste deel van dat bedrag zou door de giften en gaven van gelovigen zelf moeten worden opgebracht. Iedereen kan begrijpen dat dit volstrekt onmogelijk is. Hierdoor is nu al een enorme onderhoudsachterstand ontstaan. De wet monumentenzorg is hierbij geen adequaat instrument.
Ter vergelijking: Bedrijfspanden of woningen die op de monumentenlijst staan, blijven als zodanig economisch bruikbaar. Voor een kerkgebouw, met name wanneer deze voor de eredienst niet echt meer nodig is, ligt dit totaal anders. De monumentenstatus ontneemt een overtollig kerkgebouw volledig haar economische waarde. Enerzijds derft de Kerk iedere opbrengst, die ze eigenlijk nodig heeft om elders kerken te kunnen restaureren of nieuwe te kunnen bouwen. Anderzijds moet ze wel hoge kosten blijven maken voor een gebouw dat ze eigenlijk niet meer nodig heeft. Deze onbalans is bij de instelling van de monumentenwet (’88) al door de overheid zelf geconstateerd, maar nooit gerepareerd.

Herbestemming is meestal geen optie

Monumentale kerkgebouwen zijn qua architectuur, ornamenten, ramen etc. geheel op de christelijk religieuze functie gericht. Zulke factoren zijn onlosmakelijk verweven met het gebouw. Een profane herbestemming is daardoor vrijwel onmogelijk. Onder druk van het vigerend overheidsbeleid, dat kerken een monumentale cultuurhistorische status toekent, maar verder de lasten grotendeels bij de kerk laat, is dit soms wel gebeurd. Er zijn met pijn en moeite herbestemmingen tot stand gekomen van showroom tot appartementen complex, die terecht vaak tot ergernis leiden en waarbij feitelijk de essentie van het monument toch verloren gaat. Technisch blijkt profane herbestemming vaak zo ingewikkeld te zijn, of commercieel zo oninteressant, dat daarbij ook de economische waarde voor de kerk verdampt.
Religieus hergebruik door niet-christelijke godsdiensten is door de Kerk in Nederland en in Europa in principe uitgesloten uit respect voor de eigen religieuze traditie die het kerkgebouw in steen en geschiedenis uitdrukt, en zou voor de breedte van het probleem ook geen soelaas bieden. Voor mij zijn er dan ook in principe slechts twee reële opties voor overtollige kerken: áfbreken of behóuden als kerk, ook al is de religieuze functie beperkt of gecombineerd met enig waardig maatschappelijk gebruik. Dit leidt mij tot het volgende voorstel:

  • De aanwijzing door de overheid van een kerk als monument impliceert de erkenning van het gebouw als religieus erfgoed, en niet als casco voor profane functies.
  • De monumentale status van een kerkgebouw betekent dat de overheid de volle verantwoordelijkheid neemt voor het exterieur en zich garant stelt voor het onderhoud.
  • Het betreffende kerkgenootschap neemt de volle verantwoordelijkheid voor het interieur, en beslist in eigen regie over het gebruik.

Dit voorstel wil een appél zijn aan de locale overheden en het rijk om haar beleid in deze grondig te herzien. De tijden zijn veranderd, het bestaande beleid niet meer adequaat.
Dit voorstel vraagt een kritische herijking van de bestaande monumenten en een grotere zorgvuldigheid bij aanwijzing van nieuwe. Bovenal vraagt het meer verantwoordelijkheid van de overheid voor het behoud ons gezamenlijk religieus en cultureel erfgoed. De andere Europese landen doen het ons voor.

Bisschop Dr. Jozef Punt

Persdienst Bisdom Haarlem / Wim Peeters Print artikel


Voor het laatst gewijzigd: