Bisdom Haarlem
Dinsdag in de Goede Week

“Hij was een goed vakman geweest”

Hij was een goed vakman geweest.
Een goede timmerman.
Zoals hij een goede zoon was geweest.
Een goede zoon voor zijn moeder Maria.
Een lief goed kind.
Lief en volgzaam.
Lief en plichtsgetrouw.
Lief en gehoorzaam aan zijn vader en moeder.
Een kind.
Zoals alle ouders zouden willen hebben.
Een goede zoon voor zijn vader Jozef.
Voor zijn pleegvader Jozef.
De oude timmerman.
De meestertimmerman.

Nicolaas Maes (Dordrecht 1634 - Amsterdam 1693): Christus zegent de kinderen. National Gallery, Londen.
Nicolaas Maes (Dordrecht 1634 - Amsterdam 1693):
Christus zegent de kinderen.
National Gallery, Londen.

Zoals hij een goede zoon was geweest ook voor zijn vader.
Voor zijn vader die in de hemel is.

Zoals hij een goede kameraad was geweest voor zijn kleine kameraden.

Een goede klasgenoot.
Een goede speelmakker.
Een goede vriend om mee te spelen.
Een goed collega vakman.
Een goed collega timmerman.
Onder alle andere collega’s
Collegatimmerlui.

Voor alle collega’s.
Collegatimmerlui.
Zoals hij een goede arme man was geweest.
Zoals hij een goed burger was geweest.

Hij was een goede zoon geweest voor zijn vader en moeder.
Tot op de dag waarop hij zijn zending was begonnen.

Zijn preken.
Een goede zoon voor zijn moeder Maria.
Tot op de dag waarop hij zijn zending was begonnen.
Een goede zoon voor zijn vader Jozef.
Tot op de dag waarop hij zijn zending was begonnen.
Kort gezegd, alles was heel goed gegaan.
Tot op de dag waarop hij zijn zending was begonnen.

Hij was algemeen geliefd.
Iedereen hield van hem.
Tot op de dag waarop hij zijn zending was begonnen.
Kameraden, vrienden, collega’s, autoriteiten,
Burgers,
Vader en moeder,
Dachten dat alles goed was,
Tot op de dag waarop hij zijn zending was begonnen.

Kameraden vonden hem een goed kameraad.
Vrienden een goede vriend.
Collega’s een goed collega.
Niet trots.
Burgers vonden hem een goede burger.

Zijn gelijken een goede gelijke.
Tot op de dag waarop hij zijn zending was begonnen.
Burgers dachten dat hij een goede burger was.
Tot op de dag waarop hij zijn zending was begonnen.
Tot op de dag waarop hij had getoond een andere burger te zijn.
De stichter, de burger van een andere stad.
Want hij was een burger van de hemelse stad.
En van de eeuwige stad.

De autoriteiten dachten dat alles goed was.
Tot op de dag waarop hij zijn zending was begonnen.
De autoriteiten dachten dat hij een man van orde was.
Een serieus man.
Een rustige jonge man.
Een jonge man met goede gewoonten.
Makkelijk te regeren.
Die aan Caesar geeft wat van Caesar is.

Tot op de dag dat hij begonnen was met in de war te brengen.
Met wanorde te brengen.
De grootste wanorde ter wereld.
De grootste wanorde die er ooit in de wereld geweest was.

De grootste orde die er ooit in de wereld geweest was.
De enige orde.
Die er ooit in de wereld geweest was.

Tot op de dag waarop hij afweek van zijn gewoonte,
En door van zijn gewoonte af te wijken bracht hij de wereld in beroering.
Tot op de dag waarop hij zichzelf toonde.
De enige Regering van de wereld.
De Meester van de wereld.
De enige Meester van de wereld.
En toen hij aan iedereen verscheen.
Toen zijn gelijken het duidelijk zagen.
Dat hij geen gelijken had.
Op dat moment begon de wereld te denken dat hij te voornaam was
En hem lastig te vallen.

Uit Het mysterie van de naastenliefde van Jeanne d’Arc, van Charles Péguy