Ter gelegenheid van de 99e Wereldmissiedag, die plaatsvindt op zondag 19 oktober 2025, heeft paus Franciscus op 25 januari van dit jaar nog een krachtige oproep gedaan aan alle christenen om “missionarissen van de hoop” te zijn in een wereld die gebukt gaat onder onzekerheid, verdeeldheid en geestelijke leegte. Begin dit jaar schreef de op 21 april 2025 overleden paus zijn laatste boodschap voor Wereldmissiedag.
[19 oktober 2025]
Voor Wereldmissiedag van het Jubeljaar 2025, waarvan de kernboodschap de hoop is (vgl. de bul De hoop wordt niet teleurgesteld) heb ik het volgende motto gekozen: “Missionarissen van de hoop onder de volken”. Het brengt de individuele christenen en de Kerk, als gemeenschap van gedoopten, de fundamentele roeping in herinnering om in het voetspoor van Christus boodschappers en bouwers van de hoop te zijn. Ik wens allen een tijd van genade toe met de trouwe God, die ons heeft doen herboren worden in de verrezen Christus “voor een leven van hoop (vgl. 1 Petr. 1, 3-4); en ik wil aan enkele belangrijke aspecten herinneren van de missionaire christelijke identiteit, opdat wij ons kunnen laten leiden door de Geest van God en kunnen branden van heilige ijver voor een nieuw seizoen van evangelisatie van de Kerk, die gezonden is om de hoop opnieuw te bezielen in een wereld waarboven donkere wolken hangen (vgl. encycl. Fratelli tutti, 9-55).
Wanneer wij het eerste gewone Jubeljaar van het derde millennium na dat van het jaar 2000 vieren, houden wij de blik gericht op Christus, “dezelfde gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid” (Heb. 13, 8). Hij verklaarde in de synagoge van Nazareth dat de Schrift tot vervulling komt in het “heden” van zijn aanwezigheid in de geschiedenis. Hij openbaarde zich als de door de Vader met de zalving van de Heilige Geest Gezondene om de Blijde Boodschap van het Rijk Gods en “een genadejaar van de Heer” voor heel de mensheid te openen (vgl. Luc. 4, 16-21).
In dit mystieke “heden”, dat duurt tot het einde van de wereld, is Christus de vervulling van het heil voor allen, vooral voor hen wier enige hoop God is. In zijn aardse leven “ging Hij weldoende rond en genas allen" (van het kwaad en de Boze (vgl. Hand. 10, 38) en gaf aan de behoeftigen en het volk de hoop op God terug. Bovendien ervoer Hij alle menselijke broosheid, behalve die van de zonde, en daarbij maakte Hij ook kritieke ogenblikken mee, die konden leiden tot wanhoop, zoals bij de doodstrijd in Getsemane en op het kruis. Jezus vertrouwde alles echter toe aan God de Vader met een totaal vertrouwen op zijn heilzaam plan voor de mensheid, een plan van vrede voor een hoopvolle toekomst (vgl. Jer. 29, 11). Zo is Hij de goddelijke Missionaris geworden van de hoop, het hoogste voorbeeld voor allen die al eeuwenlang de zending voortzetten die ook in de uiterste beproevingen van God wordt ontvangen.
Door middel van zijn leerlingen, die tot alle volken worden gezonden en op mystieke wijze door Hem begeleid, zet de Heer Jezus zijn dienst van hoop voor de mensheid voort. Hij buigt zich ook vandaag nog over iedere arme, bedroefde, wanhopige en onder het kwaad gebukt gaande persoon om “over zijn wonden de olie van de troost en de wijn van de hoop” te gieten (Voorwoord van “Jezus de barmhartige Samaritaan”). Gehoorzaam aan zijn Heer en Meester en met dezelfde geest van dienstbaarheid zet de Kerk, de gemeenschap van de leerlingen-missionarissen van Christus, die zending voort door te midden van de volken het leven aan allen aan te bieden. Hoewel zij enerzijds aan vervolgingen, tegenspoed en moeilijkheden en anderzijds aan de eigen onvolmaaktheden en de zonden ten gevolge van de zwakheden van de individuele leden het hoofd moet bieden, wordt zij voortdurend door de liefde van Christus ertoe aangezet samen met Hem voort te gaan op deze missionaire weg en zoals Hij en met Hem de kreet van de mensheid, of nog erger, het gejammer van ieder schepsel in afwachting van de uiteindelijke verlossing aan te nemen. Dat is de Kerk die de Heer van oudsher en voor altijd oproept om zijn voetspoor te volgen: “niet een statische Kerk, [maar] een missionaire Kerk, die met de Heer trekt langs de wegen van de wereld” (Homilie in de afsluitende mis van de Algemene Gewone Vergadering van de Bisschoppensynode, 27 oktober 2024).
Laten wij ons daarom ook geïnspireerd weten om op weg te gaan in het voetspoor van de Heer Jezus om met Hem en in Hem tekens en boodschappers van hoop voor allen te worden, op iedere plaats en in iedere omstandigheid die God ons geeft. Dat alle gedoopten, leerlingen-missionarissen van Christus, zijn hoop laten schijnen in iedere hoek van de aarde!
In navolging van Christus de Heer zijn de christenen geroepen de Blijde Boodschap door te geven door de concrete levensomstandigheden te delen van degenen die zij ontmoeten, en zo dragers en bouwers van hoop te worden. Immers, “vreugde en hoop, verdriet en angst van de mensen van vandaag, vooral van de armen en van hen die, hoe ook, te lijden hebben, zijn evenzeer de vreugde en de hoop, het verdriet en de angst van de leerlingen van Christus: er is werkelijk niets bij mensen te vinden dat geen weerklank vindt in hun hart” (Gaudium et spes, 1).
Deze beroemde uitspraak van het Tweede Vaticaans Concilie, die het gevoelen en de stijl van de christelijke gemeenschappen in iedere tijd tot uitdrukking brengt, blijft de leden ervan bezielen en helpt hen op weg te gaan met hun broeders en zusters in de wereld. Ik denk in het bijzonder aan u, missionarissen ad gentes, die, de goddelijke roepstem volgend, naar andere volken bent gegaan om de liefde van God in Christus bekend te maken. Van harte bedankt! Uw leven is een concreet antwoord op de opdracht van de verrezen Christus, die de leerlingen heeft uitgezonden om alle volken te evangeliseren (vgl. Mat. 28, 18-20). Zo brengt u de universele roeping van de gedoopten in herinnering om met de kracht van de Geest en een dagelijkse inzet
onder de volken missionarissen te worden van de grote hoop die ons door de Heer Jezus is geschonken.
De horizon van deze hoop overstijgt de vergankelijke wereldse werkelijkheden en opent zich voor de goddelijke, die wij reeds bij voorbaat in het heden genieten. Immers, zoals de heilige Paulus VI in herinnering bracht, is het heil in Christus dat de Kerk aan allen aanbiedt als gave van de barmhartigheid van God, niet alleen “immanent naar de maat van de materiële of ook spirituele behoeften die [...] geheel samenvallen met de aardse verlangens, verwachtingen, bezigheden en strijd, maar evenzo een heil dat al deze grenzen overstijgt om zich te verwezenlijken in een gemeenschap met het enige Absolute, dat van God: een transcendent, eschatologisch heil, dat zeker zijn begin heeft in dit leven, maar dat zijn voltooiing vindt in de eeuwigheid” (apost. exhort. Evangelii nuntiandi, 27).
Door een zo grote hoop bezield, kunnen de christelijke gemeenschappen een teken zijn van een nieuwe mensheid in een wereld die in de meest “ontwikkelde” gebieden ernstige symptomen vertoont van een crisis van het menselijke: een wijdverbreid gevoel van ontreddering, eenzaamheid en verlatenheid bij de ouderen, problemen bij het vinden van de bereidheid om wie ons nabij is, te hulp te komen. In de technologisch meest geavanceerde naties wordt het nabij zijn minder: wij zijn allen met elkaar verbonden, maar hebben geen relatie met elkaar. Efficiency en het gehecht zijn aan dingen en ambities brengen ons ertoe dat wij gefocust zijn op onszelf en niet in staat zijn tot altruïsme. Het evangelie kan, indien het in de gemeenschap wordt beleefd, ons weer een gehele, gezonde, verloste menselijkheid teruggeven.
Daarom hernieuw ik de uitnodiging om de daden te stellen waarop wordt gewezen in de bul betreffende de aankondiging van het Jubeljaar (nrs. 7-15) met een bijzondere aandacht voor de armsten en de zwaksten, de zieken, de ouderen, degenen die van de materialistische en consumistische maatschappij uitgesloten zijn. En dit te doen in de stijl van God: met nabijheid, medelijden en tederheid en door te zorgen voor een persoonlijke relatie met de broeders en de zusters in hun concrete situatie (vgl. apost. exhort. Evangelii gaudium, 127-128). Dan zullen zij het vaak zijn die ons leren met hoop te leven. En door middel van het persoonlijke contact zullen wij de liefde van het medelijdend Hart van de Heer kunnen overdragen. Wij zullen ervaren dat “het Hart van Christus [...] de levende kern is van de eerste verkondiging” (encycl. Dilexit nos, 32). Puttend uit deze bron kan men immers met eenvoud de van God ontvangen hoop (vgl. 1 Petr. 1, 21) aanbieden door aan anderen dezelfde vertroosting te brengen waarmee wij door God zijn getroost (vgl. 2 Kor. 1, 3-4). In het menselijk en goddelijk Hart van Jezus wil God tot het hart van iedere persoon spreken door allen naar zijn liefde toe te trekken. “Wij zijn uitgenodigd om deze zending voort te zetten: een teken te zijn van het Hart van Christus en van de liefde van de Vader en daarbij de hele wereld te omarmen” (Toespraak tot de deelnemers aan de Algemene Vergadering van de Pauselijke Missiewerken, 3 juni 2023).
Ten overstaan van de dringende noodzaak van de zending van de hoop zijn de leerlingen van Christus vandaag het eerst geroepen “handwerkers” van de hoop te worden en herstellers van een dikwijls verwarde en ongelukkige mensheid.
Hiertoe is het noodzakelijk in ons de spiritualiteit van Pasen te hernieuwen die wij in iedere eucharistieviering en vooral in het Paastriduüm, middel- en hoogtepunt van het liturgisch jaar, beleven. Wij zijn gedoopt in de dood en de verlossende verrijzenis van Christus, in het Pasen van de Heer, dat de eeuwige lente van de geschiedenis aanwijst. Wij zijn dus “het volk van de lente” met een steeds hoopvolle blik die met allen gedeeld moet worden, omdat “wij” in Christus “geloven en weten dat de dood en de haat niet de laatste woorden zijn” over het menselijk bestaan (vgl. Catechese, 23 augustus 2017). Daarom putten wij uit de mysteries van Pasen, die in de liturgische vieringen en de sacramenten verwezenlijkt worden, voortdurend de kracht van de Heilige Geest met de ijver, de vastberadenheid en het geduld om op het uitgestrekte terrein van de evangelisatie van de wereld werkzaam te zijn. “De verrezen en glorierijke Christus is de diepe bron van onze hoop en het zal ons niet ontbreken aan zijn hulp om de zending die Hij ons toevertrouwt, te vervullen” (apost. exhort. Evangelii gaudium, 275). In Hem leven en getuigen wij van die heilige hoop die is “een gave en een taak voor iedere christen” (La speranza è una luce nella notte, Vaticaanstad 2024, 7).
De missionarissen van hoop zijn mannen en vrouwen van gebed, omdat “een persoon die hoopt, een persoon is die bidt”, zoals de eerbiedwaardige kardinaal Van Thuan onderstreepte, die gedurende de lange kwelling in de gevangenis de hoop levend heeft gehouden dankzij de kracht die hij ontving van het volhardend gebed en van de eucharistie (vgl. F.X. Nguyen Van Thuan, Il cammino della speranza, Rome 2001, nr. 963). Laten wij niet vergeten dat bidden de eerste missionaire daad is en tegelijkertijd “de eerste kracht van de hoop (Catechese, 20 mei 2020).
Laten wij daarom de zending van de hoop hernieuwen, beginnend bij het gebed, vooral het gebed dat met het Woord van God wordt verricht,in het bijzonder met de psalmen, die een grote symfonie van gebed zijn waarvan de componist de Heilige Geest is (vgl. Catechese, 19 juni 2024). De psalmen voeden ons op om hoop te hebben bij tegenslagen, de tekens van hoop te onderscheiden en het voortdurende “missionaire” verlangen te hebben dat God wordt geprezen door alle volkeren (vgl. Ps. 41, 12; 67, 4). Door te bidden houden wij de vonk van hoop brandend, die door God in ons is ontstoken, opdat zij een groot vuur wordt dat allen rondom verlicht en verwarmt, ook met door het gebed zelf bezielde daden en concrete gebaren.
De evangelisatie is, zoals het kenmerk van de christelijke hoop, ten slotte altijd een gemeenschappelijk proces (vgl. Benedictus XVI, encycl. Spe salvi, 14). Dat proces eindigt niet met de eerste verkondiging en het doopsel, maar gaat door met de opbouw van de christelijke gemeenschappen door middel van de begeleiding van iedere gedoopte op de tocht langs de weg van het evangelie. In de moderne maatschappij is het behoren tot de Kerk nooit een werkelijkheid die eens en voor altijd is verworven. Daarom is de missieactiviteit om een rijp geloof in Christus door te geven en te vormen “het paradigma van ieder werk van de Kerk” (apost. exhort. Evangelii gaudium, 15), een werk dat gemeenschap van gebed en activiteit vereist. Ik benadruk nogmaals deze missionaire synodaliteit van de Kerk, evenals de dienst van de Pauselijke Missiewerken bij het bevorderen van de missionaire verantwoordelijkheid van de gedoopten en het ondersteunen van de nieuwe particuliere Kerken. En ik spoor u allen aan, kinderen, jongeren, volwassenen, ouderen, om actief deel te nemen aan de gemeenschappelijke evangeliserende zending met het getuigenis van uw leven en met het gebed, met uw offers en uw edelmoedigheid. Hartelijk bedankt hiervoor!
Geliefde zusters en broeders, wenden wij ons tot Maria, de Moeder van Jezus, onze hoop. Aan haar vertrouwen wij de wens voor dit Jubeljaar en de komende jaren toe: “Moge het licht van de christelijke hoop iedere persoon kunnen bereiken als boodschap van de liefde van God die tot allen gericht is! En moge de Kerk een trouwe getuige kunnen zijn van deze verkondiging in ieder deel van de wereld!” (bul De hoop wordt niet teleurgesteld, 6).
Rome, Sint-Jan van Lateranen
25 januari 2025, feest van de Bekering van de heilige Paulus.
+ Franciscus
Vertaling: drs. H.M.G. Kretzers
Eindredactie: A. Kruse, MA
Copyright: Libreria Editrice Vaticana/SRKK